Door een ongelukkige samenloop der omstandigheden kan het interview met Kvelertak niet doorgaan; de band had te kampen met hevige logistieke problemen en was naar verluidt al blij dat ze überhaupt op Dour geraakt zijn en met geleende instrumenten toch een dijk van een optreden konden neerzetten.
Nu, we zijn hier nu toch en dus gaan we er het beste van maken: de donderdag van Dour Festival 2015, het verslag.
Het is even oriënteren geblazen bij het betreden van het immense, in allerlei eilandjes verdeeld festivalterrein in Dour. Dat lukt op zich vrij snel en dus heb ik mijn weg naar The Cannibal Stage – mijn vaste stek voor vandaag – snel gevonden. Biertent, check. Frietkraam ernaast; we kunnen gaan!
Het Belgische My Diligence speelt jammer genoeg zijn laatste noot wanneer ik aan de kannibalentent aankom, de ene noot klinkt evenwel zo goed, dat ik meer van deze heren ga opsnorren. Een gemiste kans van mijnentwege dus, maar we laten het hoofd niet hangen.
Next up: Krokodil.
Ik meen mij een review te herinneren van collega Freak over de nieuwe van Krokodil, en dat hij er niet zo zeer over te spreken was. Ik kan me nochtans niet meer voor de geest halen welk genre deze heren bespelen; ik kom het snel te weten. Ik vind de groepsnaam lichtelijk verkeerd gekozen, want verwacht geen psychedelische lang uitgesponnen space rock, maar een wall of sound van jewelste. Wat een energie komt er van het podium gevloeid! De weinige aanwezigen zullen het geweten hebben. De zanger draagt een shirt van Nails en daar kun je Krokodil misschien nog het best mee vergelijken.
Stonergrootheid, nu ja, Orange Goblin kan al op meer bijval rekenen, publieksgewijs. De stijl van de muziek vraagt natuurlijk wel om bij warme temperaturen genoten te worden, maar zelfs voor zanger Ben Ward is het “too fucking hot”! Gelukkig reposteert hij meteen met een “Let’s fuck this fucking hip-hop and have some heavy rock ‘n’ roll”. Ik ben weer helemaal mee! Al bij al een solide set van deze Londenaars.
Kan het nog warmer? Jawel! Wanneer Elin Larsson van het Zweedse Blues Pills het podium opdartelt. Wat een schoonheid, en dan heb ik het niet enkel over haar stem. Ik aanhoor Janis Joplin 2.0. Een frontvrouw pur sang, want geen millimeter van het podium wordt onbenut gelaten. Zij het live een stuk beter, maar de laatste plaat kon me niet echt bekoren. En toch kan Blues Pills mijn aandacht geen volledig uur vasthouden. Ik hou wel van een improvisatiestukje zo nu en dan, maar hier houden ze dit te lang aan, zonder ergens heen te gaan. Aan Elin zal het niet liggen: zij huppelt lustig voort! Gelukkig heeft de band een track genaamd Devil Man. De ideale track om mij terug bij de les te brengen.
Ik moet mij reppen naar The Last Arena, want Rival Sons is al aan zijn set begonnen. Een drankgelegenheid ligt gelukkig langs mijn traject: tijd voor een cola. Ik neem toch maar een pils; dat past beter bij de sfeer bij Rival Sons. De mannen geven blijk van graag op het “Douwer”-festival te staan, al is er niet veel publiek komen opdagen. Het grote podium ligt dan ook in de vlakke zon. Ik heb het ondertussen ook wel even gehad met al die blues- en stonerdingen. Ik snak naar een frisse wind die ik verwacht te krijgen van enkele kerels uit IJsland: Sólstafir.
Het valt meteen op dat de nieuwe drummer veel strakker drumt dan zijn voorganger. Nu, Guðmundur Óli Pálmason –ontslagenstichtend lid van de band- geeft zelf toe niet de beste slagwerker te zijn. Beginnen over de drummer bij een band als Sólstafir is op zich raar, maar deze is lange tijd het enige lichtpunt. Na een eerste track heeft de band te kampen met technische problemen, waardoor er een lange stilte valt. “Blijf bij ons,” kweelt de zanger op zijn gekende wijze. Na een hevige discussie op het podium volgt Ótta, het lied dat meer stilvalt dan Nibali op de Col du Tourmalet. Dit, en het feit dat ieder bandlid zo loom op het podium staat, maakt van deze bedoening een saaie vertoning. Of: hoe kleine details het verschil maken tussen magistraal en freaking boring. Akkoord, Sólstafir heeft enkele aangrijpende songs gemaakt, maar men kan deze even goed afspelen op cd. De prachtige solo’s beluister ik vanaf nu wel met mijn ogen dicht. Kijken naar hoe snel de gitarist van gitaar verandert is ongezien. Gelukkig gebeurt dit maar één enkele keer, want de band krijgt maar een uur speeltijd. Dus: Sólstafir: muzikaal goed; qua performance ondermaats. Alles wordt zo erg op automatische piloot afgerammeld dat ik mij afvraag of de band nog wel een toekomst heeft.
Voor schreeuwende gitaren en feedback moet je bij A Place to Bury Strangers zijn. En dat is het understatement van de eeuw. Wat een geluid dit Amerikaans drietal voortbrengt is ongehoord (nog zo’n understatement). En zanger/gitarist Oliver Ackermanndoet dit op de meest aftandse gitaar die ik ooit gezien heb. Enkele minuten later snap ik waarom die gitaar er zo “geleefd” uitziet: deze wordt de lucht in geslingerd en keihard tegen de bühne gekegeld. Waarna de brave man er doodleuk op verder speelt. Sterk materiaal, dat wel. APTBS brengt een soort van über heavy shoegaze, maar dan zonder het schoenstaren. Alles moet eraan geloven, tot mijn trommelvliezen toe. Niks dat een paar earplugs niet kan oplossen. I like!
Electric Wizard is zo’n typische undergroundband die je één keer in je leven moet gezien hebben. Bij deze. Ik mag graag mijn ogen sluiten en zachtjes in slaap vallen op muziek van deze band. Niet zozeer omdat ze slaapverwekkend zijn, maar eerder – door het repetitieve karakter van de muziek – als geruststellend overkomen. Geruststellend; dat is waarschijnlijk niet hoe de band wil overkomen, getuige de jaren ’70 sexploitation achtergrondfilm, waar naakte vrouwen duchtig mishandeld worden. Ik snap de gedachtengang van de bands niet meer dus is het tijd om huiswaarts te gaan. De zon heeft zijn werk gedaan.
Mijmerend baan ik mij een weg richting parking, denkend aan hoe prachtig dit festival toch wel is. Zalige bands, een wel zeer mooi terrein met een overvloed aan eet- en drankstanden; Hier is werk in gestoken door de vele vrijwilligers en organisatoren, dat zie je gewoon. Ik kom volgend jaar terug, schrijf maar op.
Met dank aan: Vanessa Coquelle en Mathieu Drouet voor de foto’s en de organisatie en vrijwilligers voor de goede zorgen.
0 reacties