Voor zijn achttiende studio-album ging het Zwitserse Krokus ten rade bij zijn eigen roots. Het resultaat is een verzameling stokoude songs die in een Krokus-jasje gegoten zijn. De term stokoud past perfect bij de uitgekozen nummers omdat de roots van een band die het levenslicht zag in 1975 songs opleveren die meer dan veertig jaar oud zijn.
Als je die songs even onder loep neemt dan begint een oude rocker zoals ik toch een beetje te watertanden want, tracks als My Generation (The Who), Wild Thing (Troggs), House Of The Rising Sun (Animals), Born To Be Wild (Steppenwolf), om er maar een paar te noemen, hebben ook deze jongen in de richting van de hardere rock gedreven.
Denkende om een twaalf songs durend feestje te bouwen bij het beluisteren van Big Rocks was alvast iets om naar uit te kijken. Het enthousiasme werd echter al vlug getemperd, want wat Krokus met deze klassiekers gedaan heeft, grenst aan het onvergeeflijke. Je eigen touch aan een cover toevoegen is één ding, maar zowat alle songs massacreren is wel een beetje te veel van het goede. Zelfs als Krokus niet al te veel afwijkt van het origineel, zoals in Whole Lotta Love (Zeppelin), weten ze toch ergens iets toe te voegen dat de kracht van de origineel sterke song teniet doet.
Het maakt dat het laatste lied van het album nog het lekkerst klinkt van allemaal. Het eigen nummer Backseat Rock N’ Roll laat Krokus op zijn best horen zoals ze klonken in hun beginjaren. Blijf in de toekomst aub af van het coveren van je idolen en maak lekker rocksongs zoals deze en iedereen is tevreden.
0 reacties